Vijf procent ervaart discriminatie door banken en betaalinstellingen
Bekijk het rapport (PDF)
Het Ministerie van Financiën ontving de afgelopen jaren signalen dat klanten van banken en betaalinstellingen te maken krijgen met discriminatie. In 2024 heeft het ministerie daarom door Ipsos I&O een onderzoek laten uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de mate waarin burgers discriminatie ervaren in deze dienstverlening. Hieruit bleek dat 6,5 procent van de Nederlanders die in de afgelopen twee jaar contact hadden met een bank of betaalinstelling iets meemaakten wat hij of zij als discriminatie classificeerden, en nog eens 3,2 procent dacht dat dit mogelijk speelde. In september 2024 nam de Tweede Kamer een motie aan om discriminatie door banken en betaalinstellingen periodiek te monitoren. Ipsos I&O voert deze onderzoeken uit. Begin dit jaar vond de eerste herhaalmeting plaats.
Vijf procent ervoer discriminatie in het contact met banken of betaalinstellingen
Van alle Nederlanders die in de twee jaar voorafgaand aan de vragenlijst contact hadden met een bank of betaalinstelling, ervoer 5 procent discriminatie. Nog eens 3 procent twijfelt of hun ervaring discriminerend was. In vergelijking met de meting in 2024 is het percentage dat discriminatie ervaarde in het contact met een bank of betaalinstelling (iets) afgenomen: van 6,5 procent naar 4,9. Dat is een significant verschil. Het aandeel dat twijfelt of hetgeen zij meemaakten te maken had met discriminatie is vergelijkbaar met de vorige meting (toen 3,2%, nu 2,5%). Discriminatie werd vooral ervaren bij hypotheekaanvragen, wijzigingen daarvan, of bij advies- en informatievragen.
Mensen met niet-Europese migratieachtergrond ervaren twee keer zo vaak discriminatie
Mensen met een niet-Europese migratieachtergrond ervaren het vaakst discriminatie (9%), gevolgd door mensen met een Europese achtergrond (6%). Nederlanders zonder migratieachtergrond komen dit het minst tegen (4%). Dit komt overeen met de resultaten van de vorige meting. Ook is het aandeel dat iets meemaakte waarvan ze twijfelt of het te maken had met discriminatie hoger onder Nederlanders met een niet-Europese migratieachtergrond. Wel is een afname zichtbaar: in 2024 was het percentage mensen met een niet-Europese migratieachtergrond die discriminatie ervaarden (of daarover twijfelden) nog 14 procent.
Ook de groep die een relatief laag inkomen heeft (minder dan modaal) ervaart vaker dan hogere inkomens discriminatie in het contact met banken en betaalinstellingen. Dat aandeel is juist iets toegenomen (van 6% naar 9%).
De voornaamste gronden waarop discriminatie wordt ervaren, zijn leeftijd, financiële situatie en migratieachtergrond. Dat was in 2024 ook het geval. Leeftijdsdiscriminatie speelt met name bij jongeren (≤ 35 jaar) en 65-plussers een rol en migratieachtergrond bij Nederlanders met een niet-Europese achtergrond. Andere mogelijke gronden voor discriminatie, zoals religie of seksuele oriëntatie, worden minder genoemd.
Vooral overmatige controle reden voor gevoel van discriminatie, weigering van diensten iets toegenomen
Verschillende gedragingen kunnen aanleiding zijn voor het ervaren van discriminatie. De meeste Nederlanders die iets discriminerends hebben meegemaakt, zeggen net als in 2024 dat zij ‘overmatige’ controle door banken en/of betaalinstellingen hebben ervaren. Zij hadden het idee dat hen meer werd gevraagd dan nodig: bijvoorbeeld (persoonlijke) vragen die naar hun eigen idee niet nodig waren, een grote hoeveelheid handelingen die moest worden verricht of een bank die vaak contact opneemt.
Zo vertelt iemand:
“[De bank] kreeg bij een controle [voor een hypotheekaanvraag] het gevoel dat ik er criminele activiteiten op nahield. (…) Na 3 maanden alles tijdig te hebben doorgegeven en heel veel geduld heb ik er een punt achter gezet. Het zou namelijk nog eens enkele maanden duren voor men definitief kon zeggen of de aanvraag goedgekeurd zou worden.”
Vaker dan in 2024 maakten mensen een weigering van diensten mee, zoals bijvoorbeeld het niet mogen openen van een bankrekening.
Discriminatie-ervaring leidt tot (nog) lagere beoordeling van het contact
De groep die discriminatie heeft ervaren, is net als vorig jaar negatiever over het contact met de bank of betaalinstelling in het algemeen dan de groep die geen discriminatie heeft ervaren. Desalniettemin was een jaar geleden nog bijna de helft (46%) positief over het contact in het algemeen, terwijl dat in deze meting nog maar voor een op drie geldt (34%). Dat is opvallend omdat de beoordeling van het contact in het algemeen gelijk is gebleven.
Diverse gevolgen door discriminatie
De ervaren discriminatie leidde, net als in 2024, tot verschillende negatieve gevolgen. Ruim een derde van de mensen die discriminatie bij banken of betaalinstellingen ervaart, kreeg te maken met emotionele gevolgen zoals boosheid, verdriet of gevoelens van machteloosheid en/of minderwaardigheid. Daarnaast gaat het ook om praktische gevolgen (zoals de (on)mogelijkheid om klant te worden bij een bepaalde bank) en financiële gevolgen (zoals niet kunnen voldoen aan financiële verplichtingen, of extra kosten moeten maken).
Het volledige rapport kunt u hier downloaden.
Onderzoeksverantwoording
Het onderzoek bestond uit een vragenlijst onder Nederlanders van 18 jaar en ouder. In totaal zijn 8.400 Nederlanders benaderd uit het I&O Research Panel. Daarnaast werd een additionele steekproef van mensen met een niet-Europese migratieachtergrond uitgenodigd via PanelClix. Uiteindelijk namen 4.643 Nederlanders deel aan het onderzoek, waarvan 2.526 in de afgelopen twee jaar contact hadden met een bank of betaalinstelling en daarmee binnen de doelgroep vielen. Het gaat in dit onderzoek om ervaren discriminatie: de beleving van discriminatie door burgers. Dit onderzoek richt zich nadrukkelijk niet op feitelijke discriminatie, waarbij objectief kan worden vastgesteld dat een persoon onterecht nadelig is behandeld.
De vragenlijst is uitgezet in de periode 18 tot en met 27 april 2025. De periode waarover bevraagd werd, is daarmee april 2023 tot april 2025. De vorige meting vond begin 2024 plaats: er zit dus enige overlap in de perioden waarover men bevraagd is.
Op de data is een weging toegepast op de kenmerken geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, regio en migratieachtergrond, zodat de uitkomsten op die kenmerken representatief zijn voor de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder.
Dewi Hollander
Onderzoeker
Judith van Werkhooven
Onderzoeker