Vier op tien veeboeren staan niet volledig afwijzend tegenover uitkoop

Circa vier op tien veehouders staan niet volledig afwijzend tegenover uitkoop door de overheid. Als voorwaarde stellen ze dat ze financieel ruimhartig gecompenseerd worden. Ze hebben er echter weinig vertrouwen in dat de overheid haar afspraken ook echt gaat nakomen. Dat blijkt uit onderzoek dat I&O Research in opdracht van de Volkskrant uitvoerde onder bijna duizend veehouders.
22 oktober 2021 | Peter Kanne & Asher van der Schelde | #duurzaamheid #economie

Zes op tien veeboeren willen zeker door met hun veeteeltbedrijf. Zo’n veertig procent wil waarschijnlijk door of overweegt stoppen, verkleinen, veranderen of weet niet wat de toekomst gaat brengen. Bij deze bijna veertig procent ligt dus grotendeels onderhandelingsruimte voor eventuele uitkoop. Het meest populaire scenario onder boeren is als zij een deel van het vee inleveren en wel door kunnen gaan, 45 procent van de veeboeren vindt dit (onder pittige voorwaarden) acceptabel. Echter: negen op de tien veeboeren zijn het eens met de stelling “Als ik mijn veestapel halveer, krijg ik mijn bedrijfsvoering niet rond.”
Het zal voor de overheid dus een hele opgave worden resultaat te boeken. De veehouders willen financieel ruimhartig gecompenseerd worden en hebben er weinig vertrouwen in dat de overheid haar afspraken ook echt nakomt.
Dit blijkt uit onderzoek van I&O Research in opdracht van de Volkskrant onder een steekproef van bijna duizend veeboeren.

Lees ook het bericht “Veeboeren voelen zich onbegrepen en hebben geen vertrouwen in de overheid”.

Uitkoopvarianten

We legden de boeren drie scenario’s voor met betrekking tot inkrimping van de veestapel.
Varianten A (stoppen met veeteelt, maar grond en woning behouden; 42%) en C (gedeeltelijk inkrimpen; 45%) kunnen op enige bijval rekenen, al worden er flinke voorwaarden aan verbonden. Voorwaarden die door de boeren zelf als weinig realistisch worden ervaren (of men vertrouwt er niet op dat de overheid zich aan haar afspraken gaat houden).
Het maakt voor de drie scenario’s relatief weinig uit of het bedrijf dichtbij een Natura 2000-gebied gelegen is of er verder vandaan ligt. Wel zien we een verschil naar leeftijd. Boeren van middelbare leeftijd of oudere boeren staan meer dan gemiddeld open voor scenario’s A en B. Jonge boeren beduidend minder. Zij doen het werk nog niet lang en willen (dus) door. Voor scenario C (gedeeltelijk inkrimpen) staan jongere boeren juist iets meer dan gemiddeld open.

Dit zijn de drie voorgelegde scenario’s:

A. U stopt met de veeteelt, maar u mag uw grond en woning behouden. U ontvangt een geldbedrag van de overheid voor uw dieren, de dier- en/of fosfaatrechten en uw stallen.
De grond die u behoudt kunt u bijvoorbeeld:
> verpachten
> tegen vergoeding omvormen tot permanente natuur
> inzetten om als agrarisch bedrijf door te gaan met het verbouwen van gewassen

B. U stopt met de veeteelt en levert ook uw grond in, maar u mag in uw boerderij blijven wonen. U ontvangt een geldbedrag van de overheid voor uw dieren, de dier- en/of fosfaatrechten, uw grond en stallen.
> In ruil hiervoor ontvangt u een geldbedrag van de overheid voor uw dieren, de productierechten, uw stallen en uw grond.

C. U krimpt uw veestapel gedeeltelijk in, maar verder zet u uw veeteeltbedrijf voort. U ontvangt een geldbedrag van de overheid, zodanig dat u eventuele tekorten kun dekken.

Scenario A: stoppen met de veeteelt, grond en woning behouden

Scenario A, waarin wordt gestopt met de veeteelt, maar grond en woning worden behouden, is voor 42 procent van de veeboeren acceptabel (onder voorwaarden) en voor 50 procent niet bespreekbaar. Pluimveehouders (60%) staan er het meest voor open. Rundveehouders (39%) gemiddeld. Het maakt hiervoor weinig uit of het bedrijf dichtbij een Natura 2000-gebied ligt, of juist ver weg.

Onder welke voorwaarden?
Er moet voldoende betaald worden. Dat is de allerbelangrijkste reden waarom het wel of niet een realistisch scenario zou kunnen zijn. Of er voldoende betaald wordt, hangt af van de precieze regelingen. Zo zou de vergoeding “voor 100% belastingvrij moeten zijn” en speelt het moment van taxeren een belangrijke rol.Het bedrijf moet getaxeerd worden op het moment dat het in volle bloei is, en door een volledig onafhankelijke partij. Een veeboer:
“De overheid dient schadeloos te stellen waarbij de taxatie is opgesteld door een onafhankelijk (door een derde aangewezen) taxateur die geen enkele dienst levert aan een overheid. De schadeloosstelling is gelijk aan de huidige waarde van het bedrijf, dus taxeren op het moment dat de plannen voor het bedrijf bekend zijn (dus niet een bedrijf uitroken en dan pas taxeren).”

Daarnaast blijkt dat veel boeren niet willen dat de grond de bestemming ‘natuur’ krijgt, omdat nieuwe plannen die de boer heeft met de grond, dan niet kunnen worden uitgevoerd.

Scenario B: stoppen met de veeteelt, grond inleveren, woning blijft behouden

Scenario B (stoppen met veeteelt, grond inleveren, boerderij blijft woning) komt het minst gunstig uit de bus. Het idee om overal afstand van te doen en alleen de mogelijkheid te krijgen om in de boerderij te blijven wonen, is voor 27 procent van de veeboeren acceptabel onder voorwaarden. Voor 68 procent is het onbespreekbaar en 5 procent van de veeboeren weet niet wat ze ervan moeten vinden.
Veeboeren die dichtbij een Natura 2000-gebied liggen staan hier iets positiever tegenover (31% acceptabel indien de afstand maximaal 2 kilometer is) dan boeren die verder weg gevestigd zijn (ca. een kwart). De verschillen zijn echter klein.

Onder welke voorwaarden?
Ook de boeren die scenario B als (enigszins) reëel zien noemen de hoogte van de te ontvangen vergoeding als doorslaggevende voorwaarde.

“De hoogte van de vergoeding voor de grond. Het kan niet zo zijn dat ik afgescheept word met agrarische waarde en de overheid mijn grond (ook als groencompensatie) inzet voor woningbouw en hiervoor het tienvoudige ontvangt. Voor een redelijke verdeling zijn genoeg boeren te bewegen de grond af te staan.”

Daarnaast vindt men het belangrijk om op een andere plek door te kunnen met de bedrijfsvoering.


Scenario C: gedeeltelijke inkrimping veestapel

Scenario C is het meest acceptabel voor de veeboeren. Dit scenario, dat staat voor het gedeeltelijk inkrimpen van de veestapel en verder niets verandert, is voor 44 procent van de veeboeren acceptabel (onder voorwaarden) en voor 49 procent niet bespreekbaar.
Pluimveehouders (62%) staan hier meer voor open dan rundvee- (44%) en varkenshouders (38%). Het maakt – net als bij scenario A – weinig uit of het bedrijf dichtbij een Natura 2000-gebied ligt, of juist ver weg.

Van de veeboeren die ervoor open staan de veestapel te verkleinen, wil bijna de helft niet meer dan 20 procent van de dieren kwijt. Een kwart van de veeboeren wil met maximaal 10 procent inkrimpen.

Onder welke voorwaarden?
Het verkleinen van het aantal dieren is acceptabel voor de boeren, als zij gegarandeerd door kunnen gaan met de bedrijfsvoering. 
“Als continuïteit wordt gegarandeerd door de politiek en de Nederlandse markt, kunnen we met de helft van de kippen ook een goede boterham verdienen. Dan wordt de productie wel alleen voor Nederland.” 

Of: “Als dit het financieel mogelijk maakt ook op de langere termijn gezond te blijven draaien met een kleiner dieraantal, zou ik dit acceptabel vinden.”

Maar er is een grotere groep die het niet zo ziet zitten. Met een kleiner bedrijf kan niet genoeg verdiend worden om ook op de langere termijn voort te bestaan, is de gedachte. Negen op de tien veeboeren (92 procent) zijn het eens met de stelling “Als ik mijn veestapel halveer, krijg ik mijn bedrijfsvoering niet rond.” Of, zoals een boer het zelf uitdrukt: “Als er met minder dieren een goede boterham verdiend kan worden, prima! Maar dit gaat nooit lukken!”

Voor welk bedrag? Grofweg wil men 3 tot 10 miljoen euro

Aan alle boeren is gevraagd voor welk bedrag de overheid ze volledig zou moeten uitkopen zodat ze een nieuwe start kunnen maken.  De bedragen liggen grotendeels (modus) tussen de 3 en 10 miljoen euro (52%). Vijftien procent zegt: 11 miljoen of meer. Dit zijn vooral de rundvee- en varkenshouders. Pluimvee- en geitenhouders vragen lagere bedragen.   

Driekwart wil in huidige woning blijven wonen

Voor 75 procent van de veeboeren is het (heel) belangrijk om op de plek te blijven wonen waar ze nu werken en wonen. Voor negen procent is dat (helemaal) niet zo belangrijk.

Verantwoording

Dit bericht heeft betrekking op het tweede deel van dit onderzoek: de toekomst van de veeteelt. Staan veeboeren open voor uitkoop?
Gisteren (donderdag 21 september) publiceerden we deel 1, over de vraag “hoe ervaren veeboeren hun positie?”

Download hier het volledige rapport.

Veeboeren
Via LISA, een landelijke database die voorziet in vestigingsinformatie en werkgelegenheidsstatistieken, achterhaalden we de NAW-gegevens van veeteeltbedrijven.
16.000 veehouders ontvingen een brief met daarin een link naar de online vragenlijst.
De brief was ondertekend door de hoofdredacteur van de Volkskrant en de onderzoeksleider van I&O Research.

Uiteindelijk namen 981 veeboeren deel aan het onderzoek.
Het veldwerk voor dit onderzoek vond plaats van maandag 6 tot maandag 20 september 2021.

Binnen de groep van 981 veeboeren beslaan rundveehouders de grootste groep, gevolgd door schapen- en varkenshouders. De onderzoeksresultaten van de boeren zijn niet herwogen. Wel zijn de uitkomsten gecheckt op de achtergrondkenmerken uit de bruto-steekproef. Hieruit bleek dat de boeren die meewerkten aan het onderzoek een goede afspiegeling zijn van de populatie wat betreft sector (type veetelers) en grootte van het bedrijf. Naar regio zien we enige vertekening: boeren uit de provincies Friesland, Gelderland en Noord-Brabant zijn enigszins oververtegenwoordigd, boeren uit de provincies Drenthe, Flevoland, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland zijn enigszins ondervertegenwoordigd. De provincies Groningen, Overijssel, Noord-Holland en Limburg zijn goed vertegenwoordigd.

Burgers
In totaal deden 2.054 burgers van 18 jaar of ouder mee aan dit onderzoek. Het grootste deel daarvan (n=1.931) is afkomstig uit het I&O Research Panel, een beperkt aantal respondenten vulde de vragenlijst in via het panel van PanelClix (n=123).
Het veldwerk voor dit onderzoek vond plaats van maandag 6 tot maandag 20 september 2021.

De burgers kregen een mail met daarin een link naar de online vragenlijst. In de uitnodiging aan de burgers is het onderwerp bewust enigszins vaag gehouden en is de opdrachtgever (de Volkskrant) niet genoemd (om aselecte respons te voorkomen).

De resultaten van de burgers zijn gewogen op geslacht, leeftijd, regio en opleidingsniveau en stemgedrag bij de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021. De weging is uitgevoerd conform de richtlijnen van de Gouden Standaard (CBS). Hiermee is de steekproef representatief voor de kiesgerechtigde Nederlandse inwoners (18+), voor wat betreft deze achtergrondkenmerken. In dit onderzoek gaan we uit van een betrouwbaarheid van 95 procent.



We vertellen u graag nog veel meer over Ipsos I&O.


Neem contact op

afbeelding

Peter Kanne

Senior onderzoeksadviseur

afbeelding

Asher van der Schelde

Onderzoeker

Willen weten...
Herkent u zich daarin? Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.