Preventieve werking SMI-regeling nog onvoldoende benut

Ouders met sociale, psychische of medische problemen kunnen aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming voor de opvang van hun kinderen. Deze Sociaal Medische Indicatie (SMI)-regeling zorgt er niet alleen voor dat ouders tijd krijgen te herstellen, maar brengt ook een potentieel kwetsbare groep kinderen in beeld.
23 januari 2017 | &

Ouders met sociale, psychische of medische problemen kunnen aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming voor de opvang van hun kinderen. Deze Sociaal Medische Indicatie (SMI)-regeling zorgt er niet alleen voor dat ouders tijd krijgen te herstellen, maar brengt ook een potentieel kwetsbare groep kinderen in beeld. De opvang biedt een voet tussen de deur bij mogelijk problematische opvoedsituaties en vervult zo ook een belangrijke preventieve functie. Een goede inbedding in het lokaal jeugd- en Wmo-beleid is daarbij van belang, net als voldoende bekendheid van de regeling bij professionals en ouders. Hierin valt nog verbetering te behalen, want ruim de helft van de professionals die met gezinnen werken, kent de regeling niet of nauwelijks. Ook is voor sommige ouders de financiële drempel te hoog.
Zo blijkt uit onderzoek van I&O Research in opdracht van intermediair in de kinderopvang Chikuba.

De SMI helpt kwetsbare ouders…

Door de regeling kunnen ouders die normaliter niet in aanmerking komen voor tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang – omdat zij tijdens de opvanguren niet werken – hun kind toch voor een aantal uren per week naar de opvang brengen. Dat geldt bijvoorbeeld voor een ouder die GGZ-dagbehandeling nodig heeft om te herstellen van een depressie of voor een gezin waarvan een ouder chemotherapie moet ondergaan. Tijdens de uren waarin de ouder therapie of behandeling krijgt, kan het kind met de SMI-regeling (betaalbaar) terecht bij de reguliere kinderopvang, als daarvoor in de sociale omgeving geen alternatief is.

…en brengt kwetsbare gezinnen in beeld

Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van de gezinnen die een beroep doen op de regeling meer dan gemiddeld kwetsbaar is. Ziekte of problematiek bij de ouders levert een potentieel risico op voor veilig en gezond opgroeien van het kind. Aanvragers van de regeling hebben bijna allemaal een zwak of ontbrekend sociaal netwerk en er is niet zelden sprake van meervoudige problematiek. Dit verhoogt het belang van opvang voor kinderen uit deze gezinnen: dit biedt hen voor enkele uren per week een tweede positief en veilig opgroeiklimaat waarbij ze bovendien voor langere tijd ‘in beeld’ zijn. Als er zwaardere hulp nodig is, voor ouder of kind, dan wordt dit snel gesignaleerd. Geïnterviewde professionals wijzen erop dat hiermee escalatie van problemen en vaak zwaardere – en daarmee ook duurdere – zorg wordt voorkomen.

Minder dan de helft van de professionals kent de regeling

In sommige steden kunnen ouders zelf een aanvraag doen voor de SMI-regeling, maar meestal verloopt de aanmelding via een professional. Het onderzoek laat zien dat de bekendheid van de regeling bij professionals echter nog te wensen over laat. Meer dan de helft van de geënquêteerde huisartsen, psychiaters, (medisch) maatschappelijk werkers en wijkteammedewerkers is niet of slecht op de hoogte van het bestaan van de regeling. Een geïnterviewde psychiater die de regeling niet kende, gaf aan dat hij aan een moeder met een jonge kind thuis nooit een GGZ dagbehandeling voorschrijft, ook al vindt hij dat wel nodig. De behandeling zou niet werken, omdat de vrouw haar jonge kind zou moeten meenemen, was zijn redenering. Deze psychiater was blij verrast te horen dat de SMI-regeling hiervoor een alternatief biedt.    

Financiële drempels soms te hoog

De financiële toegankelijkheid van de regeling verschilt per gemeente. Een aantal ouders doet geen beroep op de regeling omdat de eigen bijdrage voor hen te hoog is. Of ze nemen minder dagdelen opvang af, dan ze eigenlijk nodig hebben. Er spelen vaak financiële problemen in deze gezinnen, zo blijkt ook uit het onderzoek. Minister Asscher geeft in de Kamerbrief aan dat dit geen belemmering voor het gebruik van de regeling zou mogen zijn.

Regeling beter inbedden in jeugd- en Wmo-beleid

Verder komt uit het onderzoek naar voren dat de visie op de regeling tussen gemeenten onderling verschilt en dat de regeling (mede daardoor) verschillend wordt ingezet. In sommige gemeenten wordt er actief ingezet op het vergroten van de bekendheid en promotie van de regeling, in andere gemeenten is dat beleid terughoudender. Ook de inhoudelijke inbedding van de regeling verschilt. In met name Rotterdam en Amsterdam is de regeling nauw vervlochten met het lokaal jeugdbeleid en ingebed in het werk van de jeugd- en wijkteams. In Den Haag en Utrecht staat de regeling hier relatief los van en zijn de wijkteams (nog) niet structureel in de SMI-keten opgenomen. Dit hoeft geen probleem te zijn als de problematiek van gezinnen op andere manieren tijdig in beeld komt door een goede lokale sociale infrastructuur. Maar waar dat niet het geval is, kunnen risicogezinnen tussen de wal en het schip vallen.

Follow-up contact gewenst

Om een vinger aan de pols te houden bij kwetsbare gezinnen raden de professionals aan om na afloop van de regeling, of wanneer de opvang vroegtijdig door de ouders wordt gestopt, de situatie van het gezin opnieuw onder de loep te nemen. Ook een follow-up, bijvoorbeeld een half jaar na beëindiging, is volgens sommige professionals raadzaam. Het wijkteam kan bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen.       

Meer uitwisseling van good practices is gewenst

Dat de regeling in elke gemeente anders wordt ingezet is logisch, omdat er geen landelijke richtlijnen en regels voor toepassing van de regeling zijn en ook geen geoormerkte gelden. De minister wil de gemeentelijke vrijheid in stand houden zodat de regeling naar eigen inzicht en passend bij de lokale situatie vorm krijgt. Die vrijheid vinden de G-4 gemeenten zelf ook prettig. Uit het onderzoek blijkt wel dat de geraadpleegde gemeenten belang hechten aan meer onderlinge uitwisseling van ervaringen, zodat ze van elkaar kunnen leren. En ook in de kleinere gemeenten, waar er minder ervaring met de regeling wordt opgedaan, kunnen voorbeeldmodellen en good practices van nut zijn.

is logisch, omdat er geen landelijke richtlijnen en regels voor toepassing van de regeling zijn en ook geen geoormerkte gelden. De minister wil de gemeentelijke vrijheid in stand houden zodat de regeling naar eigen inzicht en passend bij de lokale situatie vorm krijgt. Die vrijheid vinden de G-4 gemeenten zelf ook prettig. Uit het onderzoek blijkt wel dat de geraadpleegde gemeenten belang hechten aan meer onderlinge uitwisseling van ervaringen, zodat ze van elkaar kunnen leren. En ook in de kleinere gemeenten, waar er minder ervaring met de regeling wordt opgedaan, kunnen voorbeeldmodellen en good practices van nut zijn.

Verantwoording

I&O Research onderzocht de uitvoering van de SMI-regeling in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht door middel van open interviews met de uitvoerende organisaties, de beleidsmakers en de indicatiestellers. Er werd ook een telefonische enquête gehouden onder ruim zestig professionals die met gezinnen in contact komen, zoals huisartsen, psychiaters, (medisch) maatschappelijk werkers en medewerkers van consultatiebureaus en wijkteams, en een verdiepend groepsgesprek met enkelen van hen.
Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van intermediair in de kinderopvang Chikuba op verzoek van het ministerie van SZW. Dit in reactie op Kamervragen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de regeling. Minister Asscher beantwoordt deze Kamervragen aan de hand van (onder meer) dit onderzoek in de onlangs gepubliceerde Brief regering Evaluatie Sociaal Medische indicatie (SMI). Hij geeft hierin aan dat financiële problemen geen belemmering voor het gebruik van de regeling zouden mogen zijn.

We vertellen u graag nog veel meer over Ipsos I&O.


Neem contact op

Willen weten...
Herkent u zich daarin? Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.