Boeren, tuinders en vissers melden oneerlijke handelspraktijken niet altijd
Driekwart onbekend met Wet OHP
De Wet oneerlijke Handelspraktijken (OHP) in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen is op 1 november 2021 in werking getreden. Het doel van de Wet is om de onderhandelingspositie van boeren, tuinders en vissers tegenover grotere en geconcentreerde marktpartijen te versterken. De Autoriteit Consument & Markt, de ACM, houdt toezicht op de Wet OHP Landbouw. Wanneer leveranciers ervaren of denken dat afnemers zich niet aan de regels houden, kunnen ze dit bij de ACM melden.
Van de boeren, tuinders en vissers (hierna voedselproducenten en leveranciers) had 74 procent voor het onderzoek nog niet van de Wet gehoord. Een vijfde hoorde ervan, maar kent de details van de Wet niet. Vijf procent is naar eigen zeggen goed op de hoogte.
Leveranciers en producenten weten of kunnen redelijk inschatten wat wel en niet mag
De leveranciers en producenten van voedingsproducten is over verschillende praktijken gevraagd of dit volgens hen wel of niet mag. Negen op de tien weten dat een afnemer niet zonder overleg contracten of voorwaarden mag wijzigen. Minder vaak heeft men het juist dat bestellingen van bederfelijke producten korter dan 30 dagen van te voren niet meer geannuleerd mogen worden (43%). Een derde denkt dat dit mag, terwijl dit volgens de Wet OHP niet is toegestaan. Ook schat een derde verkeerd in dat “dreigen met het uit de verkoop halen van producten door een afnemer als een leverancier een melding doet” wettelijk is toegestaan.
Te laat betalen komt het meest voor
Een minderheid van de voedselleveranciers en producenten maakte in de afgelopen drie jaar zaken mee die volgens de Wet OHP Landbouw niet zijn toegestaan. Toch hebben absoluut gezien veel ondernemers te maken met oneerlijke handelspraktijken. Een op de vijf (21%; circa 11.000 ondernemers), maakte in de afgelopen drie jaar mee dat een afnemer meer dan 30 dagen later dan afgesproken betaalde voor bederfelijke producten (4% van alle ondernemers overkwam dit vaak). Bijna net zoveel ondernemers (18%; circa 10.000 ondernemers) hadden te maken met afnemers die zonder overleg contracten wijzigden.
Bijna de helft verwacht oneerlijke handelspraktijken te melden
De helft (49%) van de voedselproducenten en leveranciers verwacht een melding te doen wanneer een afnemer te laat betaalt voor bederfelijke producten. Een derde (36%) denk dit niet te doen (10% is neutraal en 5% ‘weet het niet’). Er kunnen dus meer mogelijke overtredingen gemeld worden bij de ACM.
Waarom oneerlijke handelspraktijken wel of niet melden
Een ruime meerderheid (88%) heeft er vertrouwen in dat de ACM onafhankelijk is bij het doen van een melding. Ook geeft 84 procent aan dat ze het belangrijk vinden om een melding te doen bij oneerlijke handelspraktijken. Dat men dit niet altijd verwacht te doen, heeft te maken met verschillende belemmeringen. Zo geeft ruim de helft (56%) aan bang te zijn voor de reactie van de afnemer als ze oneerlijke handelspraktijken melden. Ook verwachten twee op de vijf (41%) dat het veel moeite kost om een melding in te dienen.
Uit de toelichtingen die men geeft, blijkt dat veel ondernemers de oneerlijke handelspraktijken het liefst zelf proberen op te lossen voordat ze naar de ACM gaan:
“Als je zaken doet, vertrouw ik erop dat je eruit komt met een afnemer. Als dat niet lukt, is dit de laatste strohalm.”
Men noemt ook dat ze in elk geval de relatie met de afnemer niet willen schaden:
“Angst om niet meer met die afnemer zaken te kunnen doen. Ik zou dus eerst proberen er onderling uit te komen. Bij herhaling van oneerlijke praktijken wil ik geen zaken meer met die afnemer doen.”
Naast het relatie-aspect noemt men dat het voor het doen van een melding uitmaakt of het een structureel of incidenteel probleem is en wat de omvang van de schade is. Wanneer men het idee heeft dat collega-ondernemers geholpen worden door het doen van de melding, is de meldingsbereidheid groter.
Volledige rapport
Dit zijn enkele bevindingen uit het onderzoek dat I&O Research voor de Autoriteit Consument & Markt uitvoerde. De volledige rapportage met meer uitkomsten is beschikbaar op de website van de ACM.
Verantwoording
Het onderzoek richtte zich op boeren, tuinders en vissers, in het kort: voedselproducenten en leveranciers. Om deze doelgroep zo goed mogelijk te bereiken is gekozen voor telefonische interviews met vooraf een aankondigingsbrief. De interviews vonden plaats van 10 oktober tot en met 4 november 2022. Een periode waarin de gemoederen – in vergelijking tot de periode met boerenprotesten eerder in 2022 – relatief waren bedaard.
Voor de steekproef is gebruikgemaakt van het Landelijk Informatiesysteem Arbeidsplaatsen (LISA[1]). Dit is een landsdekkend register van betaalde arbeid in Nederland. Het register bevat informatie over alle bedrijfsvestigingen in Nederland. Aan de hand van de verdeling van bedrijven in de doelgroepsectoren zijn 7.000 bedrijfsvestigingen geselecteerd. In totaal zijn er 493 geslaagde gesprekken afgenomen. De resultaten zijn gewogen naar sector en bedrijfsgrootte (aantal werkzame personen). Daarmee zijn de resultaten representatief voor deze kenmerken.
Melle Conradie
Senior onderzoeker
Thijs Lenderink
Senior onderzoeksadviseur